maandag 4 oktober 2010

Oneindig Noorwegen ...

... hier een semi-kritisch stuk over het natuurbeheer in Noorwegen (zoals ik dat ervaren heb). Reacties en discussie zijn ALTIJD welkom! :)


ONEINDIG NOORWEGEN – MAAR NOG TE KLEIN...

Als ik denk aan Noorwegen, dan denk ik aan een land met uitgestrekte wildernis – aan woeste fjorden, boomloze hoogvlakten en immergroene bossen. De vijf miljoen mensen die het land rijk is, wonen verspreid over een oppervlakte tien keer dat van Nederland. Het land doorkruist een twintigtal breedtegraden en heeft welgeteld vijf vegetatiegordels. In het uiterste zuiden groeit de eik en in het noorden heeft de berk moeite zich op zeeniveau te vertonen. Er zijn maar weinig landen die dit 'in' zich hebben.

He

t is een land van ongekende mogelijkheden, van ongekende afstanden. Waar in Nederland elk boerendorp zowat een eigen treinstation heeft, moet je hier geluk hebben met een bushalte die eens per dag wordt aangedaan. Drie en een half uur rijden is dichtbij – de Noordkaap, dat is pas echt ver. Zonder auto ben je hier machteloos. En dan na te gaan dat er hier een kleine honderd jaar geleden nog niet eens een weg was die zuid met noord verbond.

Ik neem de trein op een donkere februari ochtend. Het landschap is bedekt met sneeuw. Her en der wordt de sneeuw doorbroken door een enkel roodgekleurd gebouw, wiens dak gebukt gaat onder een loodzware vracht. Er zijn nog minder mensen dan ik gedacht had. Het uitzicht wordt vaak geblindeerd door een donker gordijn van sparren, maar met name dennen. Dit gaat uren door. Zover als we kijken is er bos, in dit seizoen met een dik pak sneeuw bedekt.

Ik ben aanbeland in Evenstad (Hedmark fylke, Oost Noorwegen) – een gehucht met een handjevol boerderijen en een klein bosbouwschooltje. Het is de plek waar ik een achttal maanden ga vertoeven – op het moment van schrijven zal ik daar nog een maand zijn. De bevolkingsdichtheid is er 1. Een wat? Één persoon per vierkante kilometer, tegenover 158 van de gemeente Hilvarenbeek. Ondenkbaar.

D'ONEINDIGE RUST

De plek waar ik nu woon is praktisch gezien regelrecht in de natuur. Het ligt dan wel in het dal van de rivier Glomma/Glåma – en zoals we in Nederland weten zijn de voedselrijke stroomdalen immer gewild voor landbouw en dus ook bewoning. Maar in vergelijking met een willekeurige plek in Nederland is het nog steeds in the middle of nowhere. Het oneindige bos, wiens vloerkleed zich nu frisgroen en donkerblauw der bosbessen kleurt, is op loopafstand.

De bossen zijn er anders dan in Nederland. Men gaat anders om met de bossen dan in Nederland. Waar wij op elke vierkante meter zoveel mogelijk functies willen hebben, kraait hier geen haan wanneer een aantal hectaren wordt 'opgeschoond' voor de houtproductie. Toen ik hier kwam was ik nogal ontsteld van het bosbeheer. In Noorwegen – daar is wildernis – daar is zorg om de natuur prioriteit nummer één. Al snel zie je steeds meer kapvlaktes, variërend in grootte, en kom je erachter dat hier ook maar weinig gebieden echt maagdelijk, ongerept of onaangeraakt zijn. In zekere zin ben ik trots op het Nederlandse natuurbeheer. De een mag het pietluttig of tuinieren noemen, maar we weten wel zorg te geven aan een grote hoeveelheid verschillende dingen. En dat alles tegelijkertijd. (Uiteraard gaat men hier ook niet achteloos met de natuur om. )

Het heeft eigenlijk alles te maken met schaal.

Overal waar je kijkt is er ruimte. Zeker in de buitengebieden, die net zoals in de rest van de wereld dreigen leeg te stromen. Mensen zoeken het beter op in de grote steden en laten het land voor wat het is. Boerderijen worden verlaten, berghutten raken in verval en de boseigenaren wonen ergens verstopt in de grote stad – in een kil en grijs opgesloten bestaan (als je het mij vraagt...)

Daar een mens dwars door de natuur heen steekt, zal hij vele onzichtbare en geheime paden doorkruisen. Van dieren groot en klein. Het begint bij de onuitputbare hoeveelheid aan muggen en andere steekbeesten, gevolgd door de vogels – van velen de naam onbekend – wiens roep heldhaftig wederklinken in de windstille bossen. Keutels, van verschillende grootte en formaat, verraden de aanwezigheid van elandenkalf, berenmoeder of schuw vossenbeest. Een brekende tak doet korhoen en auerhaan opvliegen in een trage vlucht naar een veilige plek – elders.

Nederland is druk, écht druk. Wanneer ik hier naar de bossen ga hoef ik er niet van uit te gaan dat ik iemand tegenkom. Voor mij is dat een geruststelling, de ander is bang te verdwalen. Wil je bosbessen plukken, dan doe je dat – hetzelfde geldt voor de paddenstoelen die zich nu massaal boven de grond tentoonstellen. Ga je van het pad af (voor zover je die al kunt vinden): geen probleem. Geen boswachter of landeigenaar die je wellicht (ver)volgt. Het is een recht hier om te gaan en staan waar men wil.

Daarnaast is het stromende water wat je vindt in de bossen veelal gewoon drinkbaar. Een Nederlander die dit voor de eerste keer ondervindt zal met enige voorzichtigheid de hand in de heldere beek steken om vervolgens met lichtelijk wantrouwen – schroom – de hand aan de mond te brengen. Het is even slikken, maar tijdens een warme zomermiddag ben je dankbaar dat er zulke stroompjes bestaan.

De meeste bossen hier in de omgeving hebben wel wat weg van de Veluwe, of in ieders geval van een arm dennenbos. Het is logisch ook. Noorwegen is nog niet zo heel lang (10.000 jaar of wat) ontdaan van een ijskap en de bodem heeft dan ook nauwelijks de kans gekregen zich te ontwikkelen. Waar bij elke bosbouwwerkzaamheid in Nederland nauw wordt gelet op de verdichting van de bodemdeeltjes, gebruiken ze hier zwaar materieel. De toplaag, ofwel de bodem die ze hier hebben, varieert van een paar centimeter tot enkele meters. Daaronder bevindt zich het moedermateriaal bestaande uit miljoenjaar oud gneis en ander gesteente. Het is dus niet echt een probleem, vindt men.

HEILIGE ELAND

Een onderzoeker vertelde me, dat als over 5.000 jaar archeologen resten van beschaving vinden in dit deel van Noorwegen – dat ze waarschijnlijk zullen vermoeden dat het de plek van elandverering moet zijn geweest. De mensen zijn hier zo hoteldebotel van deze dieren dat ze ze bijvoeren – in een ongekende mate. In de eerste instantie om de dieren letterlijk van de straat te houden. Tijdens de zomer trekken de dieren massaal de bergen in, wanneer de sneeuw het landschap bedekt trekken zij naar benee – dieper de dalen in. Het zijn de laatste plekken waar voedsel makkelijk beschikbaar is. Berkenloof en lijsterbes zijn hun favoriet. In de dalen zijn ook de wegen te vinden, de enkelbaans spoorweg ook. Eland + verkeer = probleem.

Voederplaatsen zorgen voor de oplossing. In de gemeente Stor-Elvdal (2.166 km2) wordt jaarlijks voor 1700 ton (!!!) aan kuilvoer bijgevoerd. Ik weet niet hoe zich dit verhoud met een gemiddelde boerderij, maar het is niet niks. En wat te denken van de consequenties. Ten eerste behoort gras niet tot het normale voedsel van een eland, ten tweede zorgen voederplaatsen tot een opeenhoping van elanden (tot wel 100!) op eenzelfde plaats. Van ziekteoverbrenging of parasieten is helaas nog niets bekend. Ook zorgen de elanden in de jonge grove dennenopstanden voor grote schade, dit tot woede van menig boseigenaar. De jagers zijn blij. Hun belangrijkste 'prooi' wordt zonder enig probleem de winter doorgeloodst – zo goed dat Noorwegen nu een populatie van 150.000 elanden kent! De hoogste sinds tijden. Boseigenaren zijn boos, maar de meeste boseigenaren zijn ook fervent jager. Wiens schuld is het? Eigen schuld? Compromissen moeten worden gesloten.

GRENZEN AAN DE RUIMTE

Ik spreek dan wel over oneindige bossen en ongekende mogelijkheden, over wildernis en het zogenaamde allemansrecht. Toch zijn hier ook grenzen en die grenzen zijn gemaakt door de mens. Grenzen zijn bepalingen waar plant en dier niets aan heeft, waar zij zich niet aan houden – maar bovenal ook niet aan kunnen houden. Weten zij veel. Vanuit menselijk perspectief gezien zal niemand zich druk maken als een plantensoort er toevallig in slaagt zich op Noors grondgebied te vestigen – althans als het gaat om natuurlijke verspreiding. Voor de meeste dieren geldt hetzelfde als voor de planten. Toch zijn er ook uitzonderingen. Je raadt het al: wolf, beer en lynx (maar ook veelvraat) zijn hier in mindere mate welkom. Er is kennelijk niet genoeg ruimte. Hoezo dat?

Ze zijn groot, hebben scherpe tanden en gemiddeld sprookjesboek staat er bol van – hoe kan het ook anders dat deze dieren niet welkom zijn. Het heeft niets te maken met ruimte, ruimte is er écht zat. Aan het eind van de jaren '70 van vorige eeuw was het een hele uitdaging de bevolking duidelijk te maken dat er wolven waren – dertig jaar later verloopt de relatie nog steeds moeizaam.

Als ik spreek over het Nederlandse nul-beleid wat betreft het wilde zwijn (geen wilde zwijnen buiten Veluwe en Meinweg) lacht men mij uit (want geef toe, wie verzint het!?). Wat ze echter niet realiseren is dat ze precies hetzelfde hebben. In een enkel grensgebied, in de provincie Hedmark, is het voor drie voortplantende wolvenvrouwtjes toegestaan te bestaan. Dat komt neer op een wolvenpak van ieder zo'n 6 á 7 wolven, snelle rekensom: 21 wolven in totaal. Hedmark is dan wel 27.400 km2 groot, maar Noorwegen is een veelvoud daarvan. En nog steeds is er niet genoeg ruimte.

Het heeft te maken met traditie, zeggen ze. Wat is traditie, kan men zich afvragen. Als buitenstaander zie ik geen traditie. Noorse jagersmannen hebben er dan wel voor gezorgd dat de wolf officieel uitgestorven was rond 1950 en zij die daar baat bij hadden zullen trots zijn geweest, vermoed ik. Het was voortaan veilig in de bossen – veilig om koetjes en schaapjes zonder toezicht in de zomer de bossen te laten rondstruinen. Nu de wolf terug is, is er een conflictsituatie – de traditie is in strijd met herstellende natuur. 50 jaar noem ik geen traditie, want wat is twee generaties? In landen waar men al veel langer samenleeft met wolf, of ander roofdier, is men hierop berekend. De Noorse overheid deelt echter jaarlijks miljoenen uit aan de schapenhoeder die – tegen beter weten in – nog steeds achteloos een te makkelijke prooi de bossen toewijst. Het wolvenbos is veranderd in een beboste schapenweide.

Wat ik me na al deze belevenissen en kennis afvraag is het volgende: als in Noorwegen zulke problemen al bestaan – welke positie zal Nederland innemen als het gaat om grote beesten in het bos? Waar wij massaal heksenjacht voeren op de vos (ons grootste landroofdier!), het wilde zwijn een nulstand toewijzen of doortocht op ecoducten verbieden met hoge hekken – hoe is de toekomst voor de lynx en wolf en wellicht ooit de eland aan onze grenzen?

Wat is de toekomst? Gezond verstand of volksverhalen?

donderdag 23 september 2010

De zotte morgen

Er zijn maar weinig mensen die zang en woord zo goed combineren als de man die dit lied maakte. Ik kan en wil het eenieder niet onthouden...

De zotte morgen - Zjef Vanuytsel

de nacht sluipt weg de lucht verbleekt
de schimmen vluchten zwijgend
en aan de verre horizon
begint de zon te stijgen
en daar trekt uit de nevel op
de klaarte van de dageraad
met in zijn schoot geborgen
de zotte morgen

de stad ontwaakt de eerste trein
breekt door de stilte en op zijn
signaal begint de wildedans der dwazen
de mens kruipt uit zijn ledikant
denkt aan zijn werk en met zijn krant
ijlt hij nog halfslaperig door de straten
de wereld herneemt zijn zotte zorgen
het ritme van de zotte morgen

nu kleurt de einder rood en valt
de kou zacht door de ramen
de stilte vlucht voor al't lawaai
dat opstijgt uit de straten
en daar is dan de morgen weer
een schaterlach en elke keer
verdrijft hij zonder schromen
de nacht de dromen

de stad wordt wild en auto's razen
door zijn poorten en de laatste
rust wordt uit zijn schuilhoek gedreven
vogels vluchten vol verdriet
uit zijn torens want hun lied
wordt nu door niemand meer begrepen
mensen lopen naast elkaar
een verre groet een stil gebaar
want alles wordt nu door de tijd gemeten
de wereld herneemt zijn zotte morgen
het ritme van de zotte morgen

maar 't land zelf slaapt zijn roes nog uit
diep onder 't loof verscholen
hier komt geen mens of geen geluid
d'oneindige rust verstoren
terwijl de stad nu raast en schreeuwt
de morgen zijn bevelen geeft
wordt hier bij 't ochtendgloren
de dag geboren


en ook de kinderen en de dwazen
blijven tussen de rozen slapen
ver en veilig geborgen
voor het ritme van de zotte morgen

vrijdag 17 september 2010

Mag ik van de seizoenen: herfst?

Mijn winters zullen nooit meer hetzelfde zijn. De bomen verkleuren nu. De berk kleurt geel en de bessenstruik rood. Het landschap is een waar kunststuk dat wordt gedomineerd door de basiskleuren van de natuur. Donkergroen wordt afgewisseld door hier en daar wat heldergroen, maar nu veel vaker geel en rood. Blauw is de lucht op een mooie dag en ook de eeuwige sneeuw siert de bergen wit.


Daar waar de wilde rendieren zijn, daar ga ik heen. Niemand is hun baas. Zij zijn de koningen en koninginnen van de besneeuwde landschappen, elk gekroond met een gewei – man of vrouw, allemaal, zij maken geen onderscheid. Op de plek waar ik heen ga delen zij hun koninkrijk met de muskusos, een ijstijdwezen pur sang. Nog nooit heb ik zo’n wezen gezien dat zo op zijn plek is als in de Noorse hooggebergten. Het beest is van niemand bang, staat aan de top. Het is een bonk van een beest, gehuld in een tapijt van bruine haren dat het boven de grond meesleept. Ze bezigen zichzelf met het begrazen van de hoogvlakten, het op de stuipen jagen van een nietsvermoedend toerist of een fotograaf die iets teveel durft. Men zegt, Noorwegen hoeft geen close-up foto’s meer, afstand van 200 meter minstens, dan hoeft er geen helikopter besteld te worden - alvast bedankt!


De stilte van de in mist gehulde ochtend wordt doorbroken door de weeklaag van een ossenmoeder, ergens. Het is zes uur geweest en we zijn al even op pad. We begrijpen niet waar het geluid vandaan komt, is het een stukje verderop, achter dat heuveltje? Kennelijk niet. Kijkend omhoog zien wij ietwat onder de rand een tweetal kleine osjes, kalfjes kan ik het bepaald niet noemen, ze lopen wanhopig heen en weer over een smal randje. Ze slaan af en toe een koeachtig geluid uit. Even later zien wij de contouren van een groter ossenbeest, woest briesend en loeiend – ze is vast ongerust over haar kroost. Er is weinig wat zowel wij als de ossenmoeder kunnen doen. Ik denk maar, zo helder als ik ’s ochtends ben, dat ze vast dezelfde weg terug kunnen vinden omhoog als omlaag.


Het is wat laat in de middag, ik zit op post nummer twee, ergens halverwege een helling waar ik uitzicht heb op de vallei ten westen en ten oosten - en tot op zekere hoogte het zuiden. Het zicht over het noorden wordt geblokkeerd door een steile wand van gegroefd zwart gesteente. Er zou een rots zijn waar je onder kunt zitten als schuilplek, maar helaas nog niet gevonden waar die is. De hele dag is het stralend weer, ik zweet zowat mijn dikke winterbroek uit. Je moet goed gekleed gaan en overal op voorbereid zijn, er bestaat immers geen slecht weer.


Ik zie mijn ploeggenoot Stefan langzaam de kloof omhoog klimmen. Ik wilde mee, maar moet de vallei in de gaten houden voor menig toerist, jager of muskusos. Hij klimt hoger en hoger totdat ik hem haast niet zie. Even later hoor ik een kreet en vermoed iets ernstigs maar ik kan hem niet vinden. Door de verrekijker zie ik hem wijzen naar de andere kant van de kloof waar hij omhoog is geklommen en volg zijn bewegingen. Het zijn bewegende rotsen, neen wacht, daar is ook een gewei – meerdere bruine beesten, perfect gekleurd in dit landschap van kale rotsen en lage struikjes. Het zijn er een honderdtal of wat.


De volgende dag zien we ze velen malen dichterbij en in grotere getale ook Als een opwaaiend tapijt bewegen ze zich voort over het landschap. Het is een druppel die over het landschap glijdt, zo vloeiend. Maar al te angstig happen ze tijdens hun vlucht over het landschap naar de korstmossen – welke in het Nederlands overduidelijk de naam rendiermos draagt. Ze zijn verre op hun gemak, zo lijkt het. Pas een paar weken later zouden ze het volle recht hebben zich paniekerig te gedragen, het is wanneer het jachtseizoen is geopend. Daarover later nog meer, of niet.


Ik ben erover uit, ochtenden zijn het mooist. Het zijn de momenten van de dag dat dier en plant ontwaakt, dat de dieren nietsvermoedend zich in de meest drukke gebieden begeven. Alsof niets hen zou kunnen deren.

Mijn broer is me op komen zoeken. Even een weekje op en neer. Hij zou ook meegaan op een lang weekend ‘rendierspotten’ in de bergen. Een kans die zich niet vaak voordoet (lees: haast nooit) - een kans om met twee handen aan te grijpen als het even kan. Tijdens een van de vele ochtenden werden mijn broer en ik op de hoogte gesteld via de radio – we verstonden echter niet goed van wat. Iets met twee, ja – muskusossen wellicht, die had ik nu wel gezien. Tijdens het volgende contact verstond ik tussen de typische ruis door het woord wolverines. Mijn hart verstokte, de rugzak lag binnen een halve seconde open en de verrekijker was opgericht. Neuleman stond stil, hij wist niet goed de drukte van mijn doen te verklaren. Ik richt de verrekijker op naar de rivier. Daar huppelen twee donkere gestalten, twee gestalten waarvan ik ze nooit had mogen hopen te zien. Ze zijn niet heel groot, een das maar dan wat groter. Het is waarschijnlijk de moeder en haar kleintje, of zoiets. Het maakt niet uit, ik zie ze en weet ze via de kijker op gevoelige band vast te leggen. Later horen we dat de natuuropziener in zijn twintig jaar nog geen een veelvraat heeft gezien. Ik zag er twee, het was de eerste dag in Noorwegen voor Neel. Men mag zichzelf gelukkig prijzen en dat doe ik ook.


Ik zit op post drie. Het is op twee uur lopen van ons ‘base-camp’, maar dan ben je er ook. Post drie bevindt zich op een stuwwal, het biedt een beter overzicht dieper de vallei in dan post twee. Ik vind de muren welke ooit een schuilplek zijn geweest voor de boer die zijn vee in de bergen weide. De zon komt op, het weer is aangenaam. De vorige dag was het nog 5 graden, niet warmer. Nietsvermoedend houd ik de vallei in de gaten. Ik had twee groepen muskusossen gespot. Lui als ze zijn bevinden ze zich de gehele dag op dezelfde plek. Controleren doe ik ze niet echt. Had ik dat maar gedaan.

Rond een uur ’s middags zie ik degene die mij af moet lossen aan komen lopen. Een uur later is hij bij mij. Ik zoek naar een van de groepen muskusossen, maar kan het niet vinden. Ik klim het muurtje af en schrijf op mijn papier ‘lost them’, gevolgd door de tijd. Even later richt ik mijzelf op om te seinen waar ik zit, hij weet immers niet waar post drie is – de nieuweling. Ik wil terugkeren naar mijn stek in de zon – maar kijk plots recht in de ogen van een muskusos. Even later zie ik nog een grote stier, een kalfje en waarschijnlijk nog een koe. Adrenaline raast door mijn lichaam. Ik ben echt niet snel bang van beesten, maar deze beesten zijn in hún recht nergens bang voor. En gelijk hebben ze. Dankzij de adrenaline wist ik mijn tas in te pakken – ik twijfelde nog – en baande me een weg naar beneden. Constant houd ik ze in de gaten, zij doen hetzelfde. Ik loop bergaf, ze hebben korte en stugge voorpoten en gaan niet graag bergaf. Muskusos op volle snelheid: 60 kilometer per uur. No way, José. Bergaf vergroot mijn kansen ietwat. Op veilige afstand kom ik bij van mijn belevenis. De knieën knikken en de handen trillen.

Het landschap is veranderd in zwart en wit. Het is verdomme eind augustus en de eeuwige sneeuw wordt alweer aangevuld met een verse lading. Ja, het is vroeg in het seizoen, maar toch niet te geloven. We staken de observaties, niets is te zien van de vallei en de koude van de sneeuw koelt een mens in no-time af. De herfst is hier kennelijk net zo kort als de lente. De winter gaat hier plotsklaps over in de zomer en andersom. Vijftien centimeter sneeuw ligt er als we terug lopen naar de auto. Terug in de auto verraden de gelige berken een hint van de herfst die zijn intrede doet. Het is maar schijn. In de bergen is het Koning Winter die heerst.



Wandelend in de sneeuw, tussen muskusossen en wilde rendieren – het is alsof ik een tijdmachine in ben gestapt. Maar dat ben ik niet, dit is het deel van Noorwegen waar de herfst niet bestaat. Mijn winters zullen nooit meer hetzelfde zijn…

zondag 25 juli 2010

Kerken en draken

Op het heetst van de dag wordt de bloedrode Peugeot 107 (een ruime 2,718-zits) van Søren (Deen) aangeslingerd, na het omslaan van de sleutel produceert de motor een zacht ronkend geluid. De achterbank is voorovergebogen en beladen met overlevingsmaterieel – voedsel, kookgerei en slaapgedoe.

We gaan erop uit, op rooftocht. Op rooftocht voor cultureel erfgoed en overweldigende landschappen. Waar anders te gaan dan Noorwegen. Het doel is het gehuchtje Gudvangen, ergens aan het einde (of begin, hoe dan ook) van de Nærøyfjord – een kleine 400 kilometer verderop. Je moet er wel iets voor over hebben. Gudvangen, naar de naam verluidt, is een eeuwenoude plek van verering van het bovennatuurlijke. Het woord vang, of vangr, duidt op een open plek waar mensen tezamen kwamen voor het een en ander – markt of feest. Het woord gud, waarschijnlijk van het veel oudere guð(th)i of vrouwelijke gyð(th)ja, verklaart de rest.

Een smal zigzaggend weggetje brengt ons hogerop - uitzicht over nietige boerderijtjes in een door water uitgesleten landschap...

Muziekliefhebbers en ander langharig tuig hebben zich in Gudvangen verzameld. Het dorp is overspoeld door mensen met overwegend spijkerbroeken en een zwart t-shirt, hoe warm het dan ook moge zijn. Een enkeling gaat gehuld in maliënkolder of lang hemd, zich kapot zwetend in de hete namiddagzon. In zulke kleine gemeenschappen is een klein gezelschap al snel groot. De omgeving is er prachtig. Een duizend meter hoge muur van steen sluit het zacht kabbelend zilte water van de fjord in. Op sommige plekken veroorzaakt een oneindige hoeveelheid water lange witte slierten, die dan weer eens worden onderbroken door een klein plateautje – en even later hun weg wederom vervolgen. Telkens weer ben ik gefascineerd door dit fenomeen. Waar komt al het water vandaan? Hoe lang is het al onder weg? Raakt het ooit eens op? Je verwacht dat het stopt, maar dat doet het niet. Elke liter water baant zich een andere weg naar beneden, tijdens de vrije val heeft de wind vrij spel.

Elke tien (niet geheel precies) kilometer ziet het er anders uit. De weg is er maar met uitzondering echt recht te noemen. Een constante focus op de weg en met twee handen aan het stuur is een vereiste. We hebben besloten zo veel mogelijk stavkirker (staafkerken) op onze weg mee te pikken. Deze kerken, vaak een duizendtal jaren geleden gebouwd, zijn kenmerkend voor Noorwegen. De een meer bekend en naar de verbeelding sprekend dan de ander, maar elk met een evenhoge waarde. Wat de kerken zo siert, is de manier waarop ze tot stand zijn gebracht. Opgericht aan het einde van de 11e eeuw, tot laat in de 13e eeuw, kenmerken ze een ommeslag in het denken en doen van de oude Scandinaviërs.

Oye stavkirke, is het oeroude hout niet indrukwekkend genoeg - dan de omgeving wel...

Borgund stavkirke, een der klassiekers als het gaat om dit type kerk - gebouw van christelijke verering maar het zijn toch de drakenkoppen die de kerk sieren...

De kerken zijn in principe verticaal opgebouwd, elke hoekpunt is een paal – boomstam - rustend op een stenen fundering. Dit sluit contact met de vochtige ondergrond, dus rotting, uit. Veel van de kerken hebben een portaal dat is versierd met een houtsnijkunst, welke zijn weerga niet kent. Draken en andere mythische wezens zijn daarin niet onbekend. Erg vreemd, als je nagaat dat met het komen van het christendom veel van deze monsters als kwaadaardig, duivels, werden bestempeld en uit de verbeelding verdwenen. Het zien van draken en (in een enkel geval) verhalende afbeelding van fier drakendoder of kunstig zwaardsmid gegraveerd in het hout van een kerk, doet wederom de geest terugnemen naar voorchristelijke tijden. Het is de laatste schreeuw van een volk dat eigenlijk diep in de geest niet overschakelen kon, maar toch moest.

Draken, draken...

... en nog eens draken - zelfs in het ijzerwerk!

Het concert waarvoor we kwamen, was epic – zowat legendary. De omgeving was adembenemend. Ik ben benieuwd of dit in de toekomst nog ooit overtroffen zal worden. Voordat het concert begon werden we door de lokale veiligheidsdiensten nog gecontroleerd op alcohol. Een fles port, welke ik onkundig verstopt had in mijn tas, werd niet bemerkt maar gaf me wel een 'als-ik-maar-niet-betrapt-word' gevoel. In de eerst volgende pauze zijn we het terrein afgelopen en in de bosjes – als echte alcoholisten – hebben we er een slok of vier, vijf van genomen. En ik maar denken dat elk Noors feest in principe een bring your own booze feest is. Niet dus. Uiteindelijk maar een simpel biertje gekocht, gelijk 2 x 60 NOK armer. Dat is zowaar een tientje voor een bier en dan nog niet eens denderend (het was verreweg niet te vergelijken met een trappist of anderszins). Maar goed, de sfeer maakte alles goed! (Mén, wat kijk ik uit naar een Duveltje of twee – met goed gezelschap uiteraerd.)

Het festivalterreintje moet nog 'vol lopen', maar dat deert niet - des te beter is het uitzicht over de fjord...

Het concert wordt afgetrapt door de traditionele muziekgroep Skvalthr, uit Noorwegen. Overweldigd door hoorngeschal en keelzang is de stemming precies goed. Gevolgd door het ruigere Glittertind (NO), vernoemd naar Noorwegens (of hoe zeg je dat...) een na hoogste berg, trots zingend over de rijke geschiedenis van Noorwegen. Arkona (RUS) zet na een lange pauze harde metalen op gang, ondersteund door het gebrul van de leadzangeres. Týr, overgescheept vanuit de Faeroër Eilanden, brengt met schone zang – maar met trillende gitaarsnaren – folklore en Noordse mythologie. De rest van de avond is rustig, de drie dames van Eplemøya Songlag (NO) vertellen verhalen over de simpele dingen in het leven in vroeger tijden – over mannen en over vreemde liefdes. Valravn uit Denemarken zet een dromerige sfeer neer, welke wordt gevolgd door het Duitse Faun. De avond wordt afgesloten door Wardruna, een band opgericht door Gaahl en Kvitrafn – voor zij die hen kennen. Met zweverige tonen van mondharp en ossehoorn in ons hoofd verlaten we het terrein en zoeken de tent op...

Het podium...

...

We vertrokken de volgende dag vroeg, we sluiten onze rooftocht met een omweg af – met een der pronkstukken als het gaat om de staafkerken. Het is de kroon. Na een tweetal oversteken over de prachtige Sognefjord, komen we dan aan in Ornes, of Urnes. Voor mij was dit het lang verwachte moment. Een pittige klim naar het kleine kerkje warmt ons op voor hetgeen wat we te zien zouden krijgen.

De contouren van de Hopperstad stavkirke...

De oversteek van de Sognefjord - zeewier, zout water en gletsjers in de bergen...

// Oja, voordat ik het vergeet – de bevestiging van een nieuwe theorie wachtte ons op bij de kerk. Tot nu toe hadden we een handjevol stavkirker bezocht en elk werd bevrouwd (i.t.t. bemand) door een mooie Noorse deerne. Ook ditmaal was dat het geval. De theorie was een feit. Aanmelden dan maar? //

Ehem, terug naar het verhaal. Dit kerkje is nog steeds in gebruik door de familie die eens de kerk gesticht heeft, halverwege de 11e eeuw. Dezelfde eeuw waarin het Vikingtijdperk ten einde loopt. Destijds was het de traditie om als hoofd van elke generatie, wat neer komt op zo'n 30 jaar, een nieuwe kerk te bouwen. Voor zover het bekend is, is deze kerk tot wel drie maal afgebroken en weder opgebouwd. Soms werden er delen van een oudere kerk hergebruikt. Zo ook de befaamde panelen met snijwerk in Urnes-stijl – de stijl die als laatste wordt erkent in het era der Vikingen. Deze kunststijl kenmerkt zich door de oneindige hoeveelheid achten welke vervlochten met elkaar een asymmetrisch kunstwerk vormen. Hier en daar zie je de kop van een hert, de poten van een draak of een slang welke in zijn eigen staart bijt...

Ach, weet je wat, ik stop met verhalen, de beelden doen de rest... :)

URNES!

Zij die eens bijtel en hamer in handen hebben gehad, moeten bij deze perplex staan. Anderszins ook.

Ooit een deur zo smal, dat men er gedwongen ontwapend de kerk binnen kwam - soort van onderwerping aan het oordeel gods...

De smalle sliert in dit onherbergzame landschap is een weg - een van de weinige...

Hoewel het merendeel al bevrijd is van zijn ijzige bestaan - restanten van de ijstijd zo'n 10.000 jaar geleden zijn nog altijd aanwezig...

De grootsheid is moeilijk op een foto vast te leggen...

:)

zondag 27 juni 2010

Til Norden

De motor ronkt. De uitlaat is zowat doorgeroest, een welgetelde 0.6 millimeter is wat er van over is. Mens en dier wordt wakker geschud als de oude Volkswagen-nog-iets voorbij komt gescheurd. De wind rukt aan het vouwdak - een verdekte tent - 't wordt er zowat afgeblazen, hangend aan een tweetal antieke klemmen. Nieuwe zijn niet meer te verkrijgen. Boven de >brullende uitlaat proberen we een conversatie te houden, eenmaal verslagen wordt de cd-speler gevraagd nummers te zingen. Het is Bob Dylan, Johnny Cash zet even later in. Het hippiegevoel is compleet. Opeengepropt tussen voedingswaar en kampeerspul zit ik achterin, onze wagenzieke en chauffeur voorin (het zou lastig zijn).

Kampeerbestemming dag 1, ergens op een verlaten bosweg...

Het landschap verandert. Ik houd ervan om te zien hoe het landschap veranderd. We gaan naar het noorden, waar klimaat en omgeving anders zijn. De temperatuur kouder, het landschap woester en de bossen zijn gedwongen tot laag in de dalen. Terwijl we de oneindige bossen verlaten, rijden we noordwaarts - bij elke bocht houden we onze adem in. De knalpijp knettert als een malle. Het weer is niet geheel 'lekker' te noemen, zoals je dat graag hebt op reis. Bomen zijn er nog steeds in overvloed, maar worden vaker afgewisseld door grauwige rotsen. Steil en onherbergzaam. De muren van graniet zijn gehuld in een sluier van vaalwitte wolken. Het lijkt alsof de muur van steen tot in de oneindigheid verder zal gaan. De smalle weg waarop we rijden kronkelt en slingert ingesloten in verweerd gesteente van miljoenen jaren oud. Her en der wordt de rots afgewisseld door een overdaad aan algen of mossen, waar het maar even vlakker is probeert een spar zich staande te houden op het randje. Meterslange dunne slierten van spierwit, schuimend water sieren de rotsen her en der, als blonde haren op een duistere ondergrond.

Om de lezers niet met alle details te bezwaren, zal ik jullie kort verklappen waarom we uiteindelijk op een eilandengroep in de Noorse Zee terecht zijn gekomen. De eigenaar van de antieke Volkswagen en tevens van de hut op een voor-de-rest-onbewoond eiland, is de heer Petter Wabakken. Hij is de man die in de late jaren '70 heeft aangetoond dat er daadwerkelijk wolven in Noorwegen te vinden waren - tegen alle huidige dogma's en geloven in. Van alle kanten bekritiseerd om zijn laten en doen heeft ie het heden ten dage ver geschopt in de wolvenwereld. Over heel Scandinavië werkt hij mee aan een ontelbare hoeveelheid projecten en onderzoeken betreffende de grote roofdieren, ook is hij maar al te graag aanwezig bij ontmoetingen met lagere en hogere overheden - om zo de beleidskwesties te voorzien van wetenschappelijke feiten in plaats van volksverhalen en boerenpraatjes. Hij heeft tevens ook een project naar de oehoe - op deze eilanden zou een van de dichtste populaties van deze gigantische uilen te vinden zijn. Samen met een klasgenootje zou ik een dag lang veldwerk doen naar het voedsel van dit dier; de woelrat - ook tevens het enige herbivore zoogdier...

De eilanden zijn een rariteit in het landschap. Hooguit een aantal meter boven zeeniveau, met uitschieters van rond de twintig meter, maar hoger écht niet. Eilanden elders hebben pieken, die als een gigantische tand de zee uitrijzen en verdwijnen in de wolken.

Het land kent geen duisternis nu. Zelfs om middernacht kan de zon er schijnen, ook al ligt het >onder de poolcirkel - kennelijk gaan wetten door mensen gecreëerd niet altijd op. Om precies twaalf uur 's nachts begon ik mijn veldwerk. De tocht naar 'mijn' eilandjes bracht veel regen met zich mee. Gelukkig minderde het toen ik samen met mijn trouwe opblaasboot werd achtergelaten. Na mijn tent te hebben vastgenageld in de bruine grond - ook scheerlijnen tegen de rukkende winden niet vergeten - , werd ik geestelijk opgewarmd door een magische middernachtzon.

De middernachtzon wiens warmte de ijskoude ziel doet ontwaken... (00h24)

Wat een landschap op je tent op te mogen zetten, schitterend! (01h56)

Het veldwerk zelf bestond uit het lopen van een transectlijn van een halve kilometer, gedurende vijftien minuten. Daarna een tiental minuten pauze en weer dezelfde weg terug. Mocht je op de wandeling een woelrat zien; opschrijven en noteren! Na een achttal uren mocht ik dan acht uur slapen, laat in de middag zou ik mijn werk voor een evenlange tijd vervolgen.
Niet verwacht na een hele dag reizen, maar de uren gingen als minuten voorbij. Het is mooi om te zien, te horen en te ruiken hoe een dag kan veranderen. Rond middernacht is het koud, bibberend in vier lagen kleren en een regenpak begin ik mijn wandeling. De lijn is lastig te volgen en doorkruist zowel natte als droge delen van deze mini-eilandjes. Voor ik het weet zijn mijn schoenen doorweekt - de rest is zo goed als droog. Neeleman, ik heb je regenpak dan wel in stilzwijgen ontvoerd, maar weest gerust; zonder deze daad zou ik doorweekt en snotterend de vierentwintig uur amper zijn doorgekomen...

Twee keer de vijfhonderd meter gelopen, terug naar de tent - wisselen van formulier. Snel naar beneden waar de steiger danst, een trage wals met de helderblauwe zee op het ritme van eb en vloed. Voorzichtig hijs ik mij in de opblaasboot, wel een degelijke hoor. Elke keer weer moet ik mijn zelfverzonnen zeemansknopen ontrafelen, was ik dan toch maar langer bij de scouting gebleven. In het ijswater onder mij zie ik de zeesterren tegen de zilverwitte bodem, een eenzame kwal navigeert zonder ogen of kompas naar de richting die hij blieft - de waterplanten hangen als pruiken in de stroming. Zodra de boot vrij is, heeft de zee vrij spel. De peddels los. Een stukje Nederlands cultuurbesef komt in me op: als echt watervolk hebben wij talloze rivieren doorkruist, zeeën bevaren en handel gedreven met landen waarvan je de naam niet eens kent. Op die kleine roeiboot voelde ik me als een zeeman, door weer en wind - op en neer. Tijdens het roeien zing ik een eeuwenoud lied over mannen met baarden...

Mijn trouwe opblaasboot, rustend op de plaats (als je goed kijkt zie je mijn tent rechts op 't andere eiland) (04h57)

Het is er stil, de eilanden lijken uitgestorven. Uren zijn gepasseerd en ook mijn gevleugelde vrienden beginnen te ontwaken en te zingen. Daar waar ik te dichtbij kom word ik onthaald met een kakofonie van oorlogskreten en alarmroepen van scholekster of goudplevier. Snel loop ik door, al uren geen woelrat of oehoe gezien. Op het andere eiland huppelt een kudde schapen angstig naar een veilige plek, ik heb geen kwaad in de zin (maar weten zij veel). Sporen van bewoning - gemetselde graanschuurtjes, gebroken schoorstenen - verraden een hard maar tevergeefs bestaan.


Een verlaten graanschuur, verlaten achtergebleven (17h05)

De laatste transectlijn die ik moet lopen voordat ik slapen mag, lijkt wel uren te duren. De eerste warme zonnestralen dringen mijn natgeregende ziel binnen. Of ik nu over nat of droog terrein loop, het maakt mijn schoenen niets meer uit. Soppende loop ik verder. Dit uur moet ik echt mijn voeten naar voren gooien, ik ben moe en gesloopt. Aan het einde van de lijn zoek ik mijn vaste wachtplaats op en geniet vervolgens van het ontwakende landschap. De kleuren lijken nieuw, een vers doek in het atelier van een zeer getalenteerd schilder.

Langzaam vallen mijn ogen dicht. De tien minuten worden stiekem een half uur. Verdorie. Als een uitgedroogde Robinson loop ik de laatste vijfhonderd meter. Met een verdwaasd hoofd verlos ik de boot van zijn opgeknoopt bestaan. Die middag word ik wakker en vraag me af hoe ik terug ben gevaren. Ligt de boot er nog? Moet ik even gaan kijken? Neen, er zijn enkel twee opties. Ik ga uit van het beste. Wanneer ik me uitstrek in de warme middagzon zie ik dat mijn boot trouw in de luwte van de steiger ligt - eenmaal los was Groenland de eindbestemming...
Helderfrisse kleuren en een kalme zee (05h16)

De aanlegsteiger, waar ik elke twee uur mijn reis begon... (06h42)

Uitzicht vanuit mijn tent, top that! (15h31)

Om een lang verhaal kort te maken... de volgende acht uren verliepen prima. De dag had zijn warmste piek gehad en naar middernacht toe trokken de wolken dicht en deed een frisse bries zijn intrede. Droogte werd afgewisseld door regenbuien. Uiteindelijk werd ik rond een uur of 12 's nachts opgehaald en weer gedumpt op de plek waar we de volgende morgen de reis terug zou beginnen. Om half zeven dinsdagochtend vertrok de boot en om kwart over negen de volgende dag was ik weer thuis - om gelijk weer in te springen in de stage... Ik heb genoten.

donderdag 10 juni 2010

Op sleeptouw - på slepetau

Een beeldenverhaal om te laten zien hoe het was om mijn ouders een weekje op sleeptouw te hebben - het was geweldig! Het weer ongehoord, zowat elke dag zon, en de natuur was overweldigend. Ditmaal geen mooie woorden, maar een kleine selectie uit de overdaad van beelden... Geniet!

Vader op de uitkijk, vogels, wilde beesten - moeder stil van de kalmte...

Brug naar oneindige wildernis...

Grauwe rots, eenzame berk of verloren den, zachte tred op rendiermos...

Dwergberk, Betula nana, gedwongen tot een leven gebukt over rots.

Het landschap soms opgehelderd door zonnestraal of wolkenbreuk...

Rendieren, alsof het de normaalste zaak van de wereld is...

Het water helder, maar ijskoud...

...

Geklommen tot de plek waar geen boom meer durft te gaan...

Enkel boomkarkassen en naakte rotsblokken...

Staand en dood, zeldzaam maar zeker niet ongewoon, vaak honderden jaren - maar nog steeds geteisterd door weer en wind...

Tja...

Weer 's wat anders dan eland of overstekend koeienbeest...

Bijna juni, maar sneeuw siert de hoogvlakten...

Ringebu stavkirke, de geur van eeuwenoud hout doet de geest hunkeren naar verloren tijden...

Even eruit, vader sprint omhoog, moeder bewaakt de auto...

Garmo stavkirke in Maihaugen, de drakenhoofden sieren de kerk

Ditmaal zoeken we het dichterbij, Tronkberget, het uitzicht helder over groene berk en spar...

Zo'n dikke 600 meter-en-nog-wat boven zeeniveau, de campus links onderin...

Oude baken bovenop de berg, signaalvuur voor tijden lang gelee - niet alleen in films dus...

Jutulhogget, Grand Canyon van Noord Europa

Wederom Maihaugen, een verzameling van eeuwenoude houten huizen uit Noorwegen...

Knappe timmermannen, destijds...

Laat mij maar achter...