maandag 4 oktober 2010

Oneindig Noorwegen ...

... hier een semi-kritisch stuk over het natuurbeheer in Noorwegen (zoals ik dat ervaren heb). Reacties en discussie zijn ALTIJD welkom! :)


ONEINDIG NOORWEGEN – MAAR NOG TE KLEIN...

Als ik denk aan Noorwegen, dan denk ik aan een land met uitgestrekte wildernis – aan woeste fjorden, boomloze hoogvlakten en immergroene bossen. De vijf miljoen mensen die het land rijk is, wonen verspreid over een oppervlakte tien keer dat van Nederland. Het land doorkruist een twintigtal breedtegraden en heeft welgeteld vijf vegetatiegordels. In het uiterste zuiden groeit de eik en in het noorden heeft de berk moeite zich op zeeniveau te vertonen. Er zijn maar weinig landen die dit 'in' zich hebben.

He

t is een land van ongekende mogelijkheden, van ongekende afstanden. Waar in Nederland elk boerendorp zowat een eigen treinstation heeft, moet je hier geluk hebben met een bushalte die eens per dag wordt aangedaan. Drie en een half uur rijden is dichtbij – de Noordkaap, dat is pas echt ver. Zonder auto ben je hier machteloos. En dan na te gaan dat er hier een kleine honderd jaar geleden nog niet eens een weg was die zuid met noord verbond.

Ik neem de trein op een donkere februari ochtend. Het landschap is bedekt met sneeuw. Her en der wordt de sneeuw doorbroken door een enkel roodgekleurd gebouw, wiens dak gebukt gaat onder een loodzware vracht. Er zijn nog minder mensen dan ik gedacht had. Het uitzicht wordt vaak geblindeerd door een donker gordijn van sparren, maar met name dennen. Dit gaat uren door. Zover als we kijken is er bos, in dit seizoen met een dik pak sneeuw bedekt.

Ik ben aanbeland in Evenstad (Hedmark fylke, Oost Noorwegen) – een gehucht met een handjevol boerderijen en een klein bosbouwschooltje. Het is de plek waar ik een achttal maanden ga vertoeven – op het moment van schrijven zal ik daar nog een maand zijn. De bevolkingsdichtheid is er 1. Een wat? Één persoon per vierkante kilometer, tegenover 158 van de gemeente Hilvarenbeek. Ondenkbaar.

D'ONEINDIGE RUST

De plek waar ik nu woon is praktisch gezien regelrecht in de natuur. Het ligt dan wel in het dal van de rivier Glomma/Glåma – en zoals we in Nederland weten zijn de voedselrijke stroomdalen immer gewild voor landbouw en dus ook bewoning. Maar in vergelijking met een willekeurige plek in Nederland is het nog steeds in the middle of nowhere. Het oneindige bos, wiens vloerkleed zich nu frisgroen en donkerblauw der bosbessen kleurt, is op loopafstand.

De bossen zijn er anders dan in Nederland. Men gaat anders om met de bossen dan in Nederland. Waar wij op elke vierkante meter zoveel mogelijk functies willen hebben, kraait hier geen haan wanneer een aantal hectaren wordt 'opgeschoond' voor de houtproductie. Toen ik hier kwam was ik nogal ontsteld van het bosbeheer. In Noorwegen – daar is wildernis – daar is zorg om de natuur prioriteit nummer één. Al snel zie je steeds meer kapvlaktes, variërend in grootte, en kom je erachter dat hier ook maar weinig gebieden echt maagdelijk, ongerept of onaangeraakt zijn. In zekere zin ben ik trots op het Nederlandse natuurbeheer. De een mag het pietluttig of tuinieren noemen, maar we weten wel zorg te geven aan een grote hoeveelheid verschillende dingen. En dat alles tegelijkertijd. (Uiteraard gaat men hier ook niet achteloos met de natuur om. )

Het heeft eigenlijk alles te maken met schaal.

Overal waar je kijkt is er ruimte. Zeker in de buitengebieden, die net zoals in de rest van de wereld dreigen leeg te stromen. Mensen zoeken het beter op in de grote steden en laten het land voor wat het is. Boerderijen worden verlaten, berghutten raken in verval en de boseigenaren wonen ergens verstopt in de grote stad – in een kil en grijs opgesloten bestaan (als je het mij vraagt...)

Daar een mens dwars door de natuur heen steekt, zal hij vele onzichtbare en geheime paden doorkruisen. Van dieren groot en klein. Het begint bij de onuitputbare hoeveelheid aan muggen en andere steekbeesten, gevolgd door de vogels – van velen de naam onbekend – wiens roep heldhaftig wederklinken in de windstille bossen. Keutels, van verschillende grootte en formaat, verraden de aanwezigheid van elandenkalf, berenmoeder of schuw vossenbeest. Een brekende tak doet korhoen en auerhaan opvliegen in een trage vlucht naar een veilige plek – elders.

Nederland is druk, écht druk. Wanneer ik hier naar de bossen ga hoef ik er niet van uit te gaan dat ik iemand tegenkom. Voor mij is dat een geruststelling, de ander is bang te verdwalen. Wil je bosbessen plukken, dan doe je dat – hetzelfde geldt voor de paddenstoelen die zich nu massaal boven de grond tentoonstellen. Ga je van het pad af (voor zover je die al kunt vinden): geen probleem. Geen boswachter of landeigenaar die je wellicht (ver)volgt. Het is een recht hier om te gaan en staan waar men wil.

Daarnaast is het stromende water wat je vindt in de bossen veelal gewoon drinkbaar. Een Nederlander die dit voor de eerste keer ondervindt zal met enige voorzichtigheid de hand in de heldere beek steken om vervolgens met lichtelijk wantrouwen – schroom – de hand aan de mond te brengen. Het is even slikken, maar tijdens een warme zomermiddag ben je dankbaar dat er zulke stroompjes bestaan.

De meeste bossen hier in de omgeving hebben wel wat weg van de Veluwe, of in ieders geval van een arm dennenbos. Het is logisch ook. Noorwegen is nog niet zo heel lang (10.000 jaar of wat) ontdaan van een ijskap en de bodem heeft dan ook nauwelijks de kans gekregen zich te ontwikkelen. Waar bij elke bosbouwwerkzaamheid in Nederland nauw wordt gelet op de verdichting van de bodemdeeltjes, gebruiken ze hier zwaar materieel. De toplaag, ofwel de bodem die ze hier hebben, varieert van een paar centimeter tot enkele meters. Daaronder bevindt zich het moedermateriaal bestaande uit miljoenjaar oud gneis en ander gesteente. Het is dus niet echt een probleem, vindt men.

HEILIGE ELAND

Een onderzoeker vertelde me, dat als over 5.000 jaar archeologen resten van beschaving vinden in dit deel van Noorwegen – dat ze waarschijnlijk zullen vermoeden dat het de plek van elandverering moet zijn geweest. De mensen zijn hier zo hoteldebotel van deze dieren dat ze ze bijvoeren – in een ongekende mate. In de eerste instantie om de dieren letterlijk van de straat te houden. Tijdens de zomer trekken de dieren massaal de bergen in, wanneer de sneeuw het landschap bedekt trekken zij naar benee – dieper de dalen in. Het zijn de laatste plekken waar voedsel makkelijk beschikbaar is. Berkenloof en lijsterbes zijn hun favoriet. In de dalen zijn ook de wegen te vinden, de enkelbaans spoorweg ook. Eland + verkeer = probleem.

Voederplaatsen zorgen voor de oplossing. In de gemeente Stor-Elvdal (2.166 km2) wordt jaarlijks voor 1700 ton (!!!) aan kuilvoer bijgevoerd. Ik weet niet hoe zich dit verhoud met een gemiddelde boerderij, maar het is niet niks. En wat te denken van de consequenties. Ten eerste behoort gras niet tot het normale voedsel van een eland, ten tweede zorgen voederplaatsen tot een opeenhoping van elanden (tot wel 100!) op eenzelfde plaats. Van ziekteoverbrenging of parasieten is helaas nog niets bekend. Ook zorgen de elanden in de jonge grove dennenopstanden voor grote schade, dit tot woede van menig boseigenaar. De jagers zijn blij. Hun belangrijkste 'prooi' wordt zonder enig probleem de winter doorgeloodst – zo goed dat Noorwegen nu een populatie van 150.000 elanden kent! De hoogste sinds tijden. Boseigenaren zijn boos, maar de meeste boseigenaren zijn ook fervent jager. Wiens schuld is het? Eigen schuld? Compromissen moeten worden gesloten.

GRENZEN AAN DE RUIMTE

Ik spreek dan wel over oneindige bossen en ongekende mogelijkheden, over wildernis en het zogenaamde allemansrecht. Toch zijn hier ook grenzen en die grenzen zijn gemaakt door de mens. Grenzen zijn bepalingen waar plant en dier niets aan heeft, waar zij zich niet aan houden – maar bovenal ook niet aan kunnen houden. Weten zij veel. Vanuit menselijk perspectief gezien zal niemand zich druk maken als een plantensoort er toevallig in slaagt zich op Noors grondgebied te vestigen – althans als het gaat om natuurlijke verspreiding. Voor de meeste dieren geldt hetzelfde als voor de planten. Toch zijn er ook uitzonderingen. Je raadt het al: wolf, beer en lynx (maar ook veelvraat) zijn hier in mindere mate welkom. Er is kennelijk niet genoeg ruimte. Hoezo dat?

Ze zijn groot, hebben scherpe tanden en gemiddeld sprookjesboek staat er bol van – hoe kan het ook anders dat deze dieren niet welkom zijn. Het heeft niets te maken met ruimte, ruimte is er écht zat. Aan het eind van de jaren '70 van vorige eeuw was het een hele uitdaging de bevolking duidelijk te maken dat er wolven waren – dertig jaar later verloopt de relatie nog steeds moeizaam.

Als ik spreek over het Nederlandse nul-beleid wat betreft het wilde zwijn (geen wilde zwijnen buiten Veluwe en Meinweg) lacht men mij uit (want geef toe, wie verzint het!?). Wat ze echter niet realiseren is dat ze precies hetzelfde hebben. In een enkel grensgebied, in de provincie Hedmark, is het voor drie voortplantende wolvenvrouwtjes toegestaan te bestaan. Dat komt neer op een wolvenpak van ieder zo'n 6 á 7 wolven, snelle rekensom: 21 wolven in totaal. Hedmark is dan wel 27.400 km2 groot, maar Noorwegen is een veelvoud daarvan. En nog steeds is er niet genoeg ruimte.

Het heeft te maken met traditie, zeggen ze. Wat is traditie, kan men zich afvragen. Als buitenstaander zie ik geen traditie. Noorse jagersmannen hebben er dan wel voor gezorgd dat de wolf officieel uitgestorven was rond 1950 en zij die daar baat bij hadden zullen trots zijn geweest, vermoed ik. Het was voortaan veilig in de bossen – veilig om koetjes en schaapjes zonder toezicht in de zomer de bossen te laten rondstruinen. Nu de wolf terug is, is er een conflictsituatie – de traditie is in strijd met herstellende natuur. 50 jaar noem ik geen traditie, want wat is twee generaties? In landen waar men al veel langer samenleeft met wolf, of ander roofdier, is men hierop berekend. De Noorse overheid deelt echter jaarlijks miljoenen uit aan de schapenhoeder die – tegen beter weten in – nog steeds achteloos een te makkelijke prooi de bossen toewijst. Het wolvenbos is veranderd in een beboste schapenweide.

Wat ik me na al deze belevenissen en kennis afvraag is het volgende: als in Noorwegen zulke problemen al bestaan – welke positie zal Nederland innemen als het gaat om grote beesten in het bos? Waar wij massaal heksenjacht voeren op de vos (ons grootste landroofdier!), het wilde zwijn een nulstand toewijzen of doortocht op ecoducten verbieden met hoge hekken – hoe is de toekomst voor de lynx en wolf en wellicht ooit de eland aan onze grenzen?

Wat is de toekomst? Gezond verstand of volksverhalen?