dinsdag 8 maart 2011

Ik heb de demonen horen dansen en het stof van dode paarden geademd

We worden langzaam omsingeld. Vloekend en tierend in een taal universeel van aard, de knoken kraken en bij elke tweede stap volgt een houten ondersteuning. Het kleine herdertje baant zich zigzaggend door de vaalwitte, met modder behangen schapen door. Hij lijkt stomdronken (is het door zijn getier?), maar het is de levenslange ervaring waarbij het lijkt dat hij totale controle heeft over zijn dieren. Het zijn schapen met werkelijk waar staarten, niet gecopuleerd zoals in Nederland. De magere bottepootjes (ik wilde bokkepootjes zeggen, de ironie) bewegen zich vliegensvlug over de grasmat. De wollige nek is het enige wat ervoor zorgt dat het beest niet over zijn eigen kop struikelt wanneer het om de haverklap een hap probeert te nemen van het karige gras van vorig jaar.




In de verte klinkt het vrolijk spel der koeienbellen. De koetjes en de kalfjes volgen als eerste; wat suffig en half verdwaasd steken ze de weg over en zijn maar al te nieuwsgierig jegens de gekke lieden met hun teletoeters op hun bekende grazige vlakte. Het blaffen van honden maakt vaart in logge colonne. Een grote zwarte stier houdt op enige afstand zijn kudde nauwlettend in de gaten. Door de massieve (haast vierkante) bouw straalt het beest trots, maar bovenal macht uit. Even later botviert hij zijn lust op een koe die eigenlijk niet helemaal wil, maar toont geen vernedering wanneer de koe niet geïnteresseerd is en onder hem vandaan hobbelt.





Grote honden treden oplettend in het spoor van de koeien. Ze lijken haast buiten verhouding; breedgeschouderd tezamen met kaliber stierennek en een uit de kluiten gewassen kop. De oren omlaag, soms half naar achter. Een dikke vacht. Zodra de kudde wordt doorkruist of verstoord door wat dan ook, worden ze geleidt door woede en bloeddorst. Men zegt, vaak blaffen ze alleen maar wat – dit gedrag komt immers overal voor; grote monden en een laf hartje. Ik weet echter niet hoe het precies met deze honden zit, en ik ben voorlopig ook niet van plan erachter te komen. Vrijwillig dan.



Met behulp van de knappe koppen bij Swarovski kunnen we hetgeen dichtbij halen wat veraf is te zien. Stilletjes ineengedoken zitten ze boven metershoge steile wanden. De lange nekken zijn kaal – hooguit bekleed met wat dons - hun schouders gehuld in een imposante tooi van veren, de snavels lijken haast te grimlachen. Ze ruiken de geuren des doods op kilometers afstand – het prikkelt hun scherpste zintuigen. Met de vleugels uitgespreid onderwerpen ze elke andere vogel tot vergeten nietigheid. Ze cirkelen eindeloos in trage banen boven het vergane leven van een koe, paard of hert of een ander wild beest dat het leven liet door doldwaze hond of wilde wolf. Misschien was het wel gewoon ziek of oud, hooguit suïcidaal (als dat al bestaat in de dierenwereld). Vraag het ze maar als je er eentje tegenkomt.





In eenieders gedachtewereld zijn zij onherroepelijk verbonden met de dood in de wilde natuur – iedereen die dat ontkent, liegt. Met hun krachtige snavels zijn ze in staat huiden te verscheuren en botten te kraken. Zij doen zich te goed aan het recent gestorven dier, en leven van het aas – en zorgen ervoor dat binnen no-time alles weg is. Zij zijn de échte vuilnismannen en vrouwen en leveren goed werk, weer of geen weer. Bovenal klagen zij niet, want het is juist de essentie van hun bestaan. Dood doet leven.

Het zijn de (vale) gieren die vanuit hun nesten neerkijken op de wijde omgeving. Zodra het een beetje warm is slaan zij hun meterlange vleugels uit en cirkelen op de thermiek naar grote hoogten om vanuit daar de koers te bepalen naar een recent gestorven dier. Ze zijn in staat een honderdtal kilometers te vliegen om vervolgens hun buik vol te vreten aan dit uiterst biologische vlees. De slager heeft het niet beter, ook al beweert hij van wel. De wolven die het dier wellicht doodde, moeten er snel bij zijn om niet bij wederkeer erachter te komen dat van het dier enkel wat haren en botfragmenten resten.


In de omgeving van Madzharovo zit de grootse kolonie van vale gieren (griffon vulture) van Bulgarije. In de zomer worden zijn vergezeld door onder andere monniksgieren (black vulture) en aasgieren (Egyptian vulture). Elk vervullen zij een andere rol (zgn. niche) in het systeem; vale gieren zijn dol op de ‘zachte’ delen zoals ingewanden, monniksgieren houden meer van de huid en de aasgieren zijn precisiewerkers en eten graag ogen en dat soort dingen (correct me if I am wrong!). Oftewel, voor ieder wat wils! Eerder genoemde ‘vulture feeding place’ is dé plek om gieren te zien en de woeste van Madzharovo – steile ‘polyminerale’ rotspartijen – lenen zich uitmuntend voor goede nestplaatsen. Deze plekken zijn met goede telescoop herkenbaar aan de slordig gewitte wanden vlak onder de nesten. Met wat geluk zie je een gier wat suffig voor zich uitkijken, of zitten ze bij elkaar op een steile puntige rots – als een volksvergadering gelijke; waar is het volgende avondmaal gereed?















We reizen verder naar het oosten. In een wijk in Ivaylovgrad zijn wilde mannen gehuld in dierenvellen en getooid met schedels, hoorns en geweien van elk denkbaar formaat. Een veelvoud van grote ijzeren koeienbellen sieren de riemen. Ze gaan de straten af om bij elk huis een ritueel uit te voeren, waarbij de dochter des huizes onder luid spel van de bellen wordt ontnomen van het gezin. Later klopt een gespeelde (orthodoxe) priester bij het huis aan om hoogte te nemen van de zaak. Aan het eind van de tocht volgt een toedracht met een gevangen beer (uiteraard gespeeld) die wordt gedwongen een ploeg voort te slepen. Een rondedans met luid gerinkel van de bellen sluit het geheel af. Dit is een oud ritueel om komst van de lente te vieren, de overgang van dood naar leven, van winter naar lente. Alles traditioneel, op wat moderne aanpassingen na. :) Oja, er is ook bier.









We gaan verder terug in de tijd. We laten de afsluiting van de oude traditie even voor gezien - pinten wippen totdat men erbij neervalt - en rijden door naar het oosten. Onderweg maken we nog een stop bij een gigantische Romeinse villa - genaamd Villa Armira. Een complex van ongeveer 1000 vierkante meter, en zeer indrukwekkend vanwege de mozaïekvloer en het zwembad in het midden van het huis! De villa was in gebruik vanaf de 1e tot het begin van de 4e eeuw na het begin van onze jaartelling. Noem eens een gebouw - anders dan een kerk - dat nog zo lang in gebruik is geweest? Knap staaltje bouwkunst!





Hoe oostelijker we gaan, des te verder terug in de tijd. Laat me vertellen over de Thraciërs (kent u ze?). Een onderschatte beschaving waarin het paard een centrale rol innam. Deze belangrijke rol van de paarden is waarschijnlijk restanten of invloeden van oostelijke culturen zoals die van volkeren uit centraal Azië. (Het uitzetten van paarden in de wilde natuur in dit deel van Europa is dus ook historisch gezien nog goed te verantwoorden!) De paardenverering nam zelf buitensporige proporties aan, getuige een graf uit het begin van de 2e eeuw na Christus. Zelfs tijdens de 'Roman Imperial Period', waarin normen en waarden van wilde volkeren werden bijgeschaafd, kon een zo diepgewortelde traditie niet verdwijnen. Het graf is te vinden in Griekenland, en om precies te zijn ergens tussen de huidige dorpjes Mikri Doxipara, Zoni en Chelidona - net over de grens met Bulgarije.

Op de grens worden we nog grondig gecontroleerd op verboden handelswaar en onze paspoorten, maar al snel blijkt dat we goede bedoelingen hebben en het inmiddels volkomen Europese land mogen binnentreden. De overgang naar de Hellenistische Republiek, zoals ze het zelf noemen, is een wereld van verschil. De gronden zijn er recht en strak afgebakend, de huizen netjes en voorzien van een helderwitte laag plamuur en ook de zon schijnt er volop.



Aangekomen bij het rijkelijke graf, krijg ik het gevoel alsof het net is blootgelegd. Soort van Indiana Jones gevoel. Het tentskelet van planken met een driedubbele laag plastic eroverheen moet ervoor zorgen dat de ontdekkingen beschermd wordt tegen weer en wind. In de tenten zelf worden de vondsten nogmaals afgedekt met canvas doeken, omhooggehouden door kundig aan elkaar getimmerde planken. Kennelijk is archeologie meer dan enkel met je knieën door de modder, voorzichtig alles wegborstelen met een kwast - want zonder timmermansoog red je het niet!




De geur is er klef, er is geen ventilatie mogelijk – we ademen de muffe stofdeeltjes in die een kleine tweeduizend jaar geleden zijn bedekt met grond. Wat direct opvalt is de grootte van de ‘burial mound’ (7.5 m hoog, 60 meter in diameter), maar het is bovenal het grote aantal paarden die vaak met een aantal karrenwielen zijn ontbloot. Een paard was ook in die tijd al een teken van welvaart, en het totale aantal van zeven of acht paarden is dus zeker niet niks! De paarden zijn puur en alleen gedood voor het graf, en sommigen liggen erbij met het bit en hoofdstel onafgedaan vóór van de brute moord. De reden van deze overdaad is simpel en universeel; opdat de welvarende heer het niet al te moeilijk heeft in het hiernamaals. En als dit al lastig te bevatten is, probeer dan eens na te gaan dat zich dit een krappe tweetal millennia of wat geleden heeft voltrokken! Overweldigend.











Geen opmerkingen:

Een reactie posten